Vanuit de verte doemde het tweebultige eiland op vanuit de oceaan, als een ijsberg meer onder water dan erboven. Een vulkaan die het in zich heeft om bij doormidden breken een watergolf te veroorzaken die half Amerika nat en plat legt. Dat verhaal is door Tsunamiologen later weer ontkracht, vertelde de piloot, met wie ik in de cockpit mee mocht landen. Voor ons een plakje asfalt tussen windmolens en kassen met bananenbomen. De landingsbaan ligt heuvelop, dat remt makkelijk af, (en snel wat) en dan U-bocht maken (tussendoor hellingproef) en aan de zijkant van de baan tegen de aankomsthal parkeren. Half uurtje passagiers en koffers wisselen en nog voor het volgende vliegtuig landt, weer terug naar huis. Ik blijf nog even op het eiland, een weekje de reisleider spelen.
Een vulkaan dus op een zijspleet van de mid-atlantische rug, de noordelijke bult, caldera de Taburiente, een 7000 meter hoge vulkaan (vanaf de zeebodem) waarvan de westzijde in zee is gezakt. Je kan van bovenaf het erosiegat inkijken, en je kan er in en dan een dag wandelen. Endemische flora en fauna maar die geeft zich nog moeizaam prijs. Mijn hulplijntje Bram geeft steeds aan dat ik een rotsduif of tuinkraai zie in plaats van de Bolle Laurierduif of Canarische Raaf. Ik moest maar eens wat serieuzer te werk gaan en op waarneming.es gaan studeren waar ik precies moet wezen en dan daar dan met een net over mijn hoofd gaan wachten. Ik haak af, heb nu eenmaal een spanningsboog van een kleuter, heb in ieder geval geen engelengeduld. Quick and dirty of anders niet. Niet dat ik iets tegen wachten heb, ik wacht nog op die aardbeving, of op die vulkaan die plotsklaps omhoog spuit, als een molshoop. Kan elk moment geuren, verse vulkanen genoeg, in de jaren ’70 kwamen ze bij bosjes omhoog. En de zuidelijke vulkaanketen (nu al de reis waard) is ook nog geen eeuwen oud.
Een allerprettigst pleintje in El Paso. Een terrasje met formica tafeltjes bij de bolleria. Marisol met kuiltje in haar wang en paardenstaart, brengt een cafe solo met zoetigheid. Drie jonge moeders drinken koffie naast ons, mollig, rokend, schor pratend over hun kinderen en man. Ze kennen iedereen in het dorp:
- de taxichauffeurs die bij Marisol hun carajillo’tje drinken en dan via een kronkelweg de Duitse toerist de bergen in brengt,
hun vriendin Pacquí van het wolwinkeltje, daar waar de roddels samenkomen, - de postbode Simón, die weet ook al alles,
- Monica van herberg Hildalgo, die naast Spaans en Engels ook in het Nederlands de menukaart kan mompelen, ze geeft de Duitsers wat ze kennen: grote stukken vlees.
- de oude hip Klaus met vervilt haar die elk jaar steeds jongere vrouwen om zich heen heeft,
- Enrique die al helemaal binnen is door zijn vele huisjes die hij verhuurt aan de Duitse Dieren waar het eiland van doordrenkt is. Het is niet heel fijn om te pas en te onpas met grussGott te worden bejegend. Er zijn oases van rust, zoals bij Marisol.
- De Duitse Kristina is aardig ingeburgerd, ze is het gluten vrouwtje van het dorp die aandacht van eenieder te trekken en die aandacht nog krijgt ook. Een aantal jaar geleden heeft ze zichzelf aangeleerd kruiselings te lopen (bij mijn loopgroep’03 is dat een pittige oefening), nu valt ze fijn op.
- Kijk daar loopt Juan Maria del Santissima Trinidad del Rio Sanches; net als zijn voornaam vult hij volledig de ruimte met zijn aanwezigheid. Zonnebankbruin, tatoeages van nek tot enkel, hij is heel tevreden met zichzelf en dat trekt aan. De drie vriendinnen begroeten Juan allerhartelijkst, ze krijgen kussen van hem. Gister zagen we Juan lopen door de Kloof der Angstigen. Hij volgde niet het aangegeven pad, maar liep een rechte streep door moeilijk terrein. Steeds als hij een mijlpaal sloeg en zag dat ie nog op koers lag, floot hij luid tussen zijn tanden, de toon galmde tussen de rotswanden. En daar kwamen vier guapas aangehuppeld. Na een korte, maar intense groepshug, spoot de chulo weer naar voren, voorwaarts verkennend. Ik volgde braaf de aangegeven route, zigzaggend omhoog omlaag, en zag dat Juan steeds verder uit liep met zijn knappe vrouwen achter zijn reet aan.
- Encarna komt aan lopen. Ze is boos, ze loopt boos en kijkt boos. Er is haar vroeger in het dorp iets aangedaan en nu strijdt ze tegen het onrecht. De drie vriendinnen groeten haar niet, Encarna groet hen niet. Zodra Encarna van het plein af is, gaat het gesprek over haar.
- En uit de linker zijstraat kwam een heel fanfarekorps aan toeteren… En zo zou ik nog wel uren door kunnen gaan.
Mijn derde koffie was op, ik kon de verhalen over Encarna wel raden. Ik, de onverzadigbare, was verzadigd.
Aan het pleintje ligt de VVV. Boswachter (te zien aan haar strakke uniform) Penelope legt met haar doorrookte stem en pijpekrullen uit dat ik langs een riviertje in een vochtig dal kan lopen, of naar een knalrode waterval, of naar een meertje in een vulkaankrater. Ik was na de eerste tip al in haar reebruine ogen verdronken. De natuur dus.
Met de huurwagen naar de Rots van de Jongens, daar lijkt het gestolde lava op, een groepje jongens, maar aardige jongens. De lifter kwam uit Polen deze keer, we zouden hem later nog vaker tegenkomen. Hij was al drie maanden in deze archipel maar vroeg, als was hij nog knaap, en als wat het zijn mantra, zijn enige woordjes buiten de grens, of we wisten waar het mooi is. Op de top nam hij plaats op een basaltblok, zijn bloten voeten hadden een kilometer vrij spel, hij pakte zijn broodzak en ging het gesprek aan met een kraai. Daar boven op die berg, 2500 meter hoog, kijk je de ene kant de krater in, een stomende wolkenmassa, daar in die diepte liep ik gister dus. Omhoog en dan bij voorkeur ’s nachts, is de sterrenhemel verplichte kost, er staan zo’n 1000 witte sterrenwachten verspreid over de berg, de een wat reusachtiger dan de ander. Je kan er een bord soep mee zien op de maan, zeggen ze. Hebben de Amerikanen dat bord laten staan daar?
De zonsopgang pak je dan ook nog mee, vanuit bed komt om half acht de zon achter de zee vandaan. Door de heldere lucht breekt het zonlicht in een fractie van een seconde in olivijngroen licht, een lichtflits omvat de hele (zichtbare) kromme van de aarde. Volgens Hector Barbossa geeft het licht aan dat er een ziel uit de dood terugkeert op aarde. Tijdens mijn verblijf hier was de onderwereld echter strak gesloten.
Strand op La Palma is zeldzaam. Er loopt een pad rond het eiland, camino réal, de GR 130, we liepen een stukje mee aan de noordkust. Lager dan een paar 100 meter boven zee kon je niet komen, maar met een goede verrekijker is het fijn speuren over de oceaan. Je ziet eerst de vogels in een richting en dicht bij elkaar vliegen en ook wat witte golfkopjes. Onder water een donker gevaarte. Het blijkt een school vissen die bij elkaar wordt gedreven door zo’n 20 dolfijnen / walvissen. Af en toe springen ze boven water. Omstebeurt mogen ze met open bek door die school zwemmen. Na 10 minuten is het bekeken en is de vis op. De vogels smullen nog van de resten. Hier geen protestacties van pseudo-biologen zoals Patrick van Veen die eisen dat de dieren in de natuur van rijkswege moeten worden bijgevoerd.
Laurierbossen waren er volop rond de Middellandse Zee. Toen kwam de ijstijd (daar komt ook een petitie tegen) en verdwenen ze. Allemaal? Nee, hier La Palma is sindsdien nog zo’n bos met allerhande soorten laurier. Giftige vruchten die alleen de Laurierduif nog kan hachelen. Maar die duif liet zich niet zien. Stenen zijn geduldiger en dit keer versierd met inscripties uit vervlogen prehistorische tijden, cirkels en doolhoven voor goede oogst en vruchtbaarheid. Je word er wat draaierig van.